LEGALE ZAKEN

Zakelijk nieuws / Juridisch perspectief

Kennispartner

Arbeidsrecht:

Bedrijfsarts moet deel studiekosten terugbetalen aan werkgever

Met de inwerkingtreding per 1 augustus 2022 van de ‘Wet Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden’ (hierna: WTVA) dienen werkgevers op grond van art. 7:611a lid 2 BW verplichte scholing voor de eigen functie van werknemers te vergoeden en mogen de kosten voor dergelijke scholing niet (achteraf) op werknemers worden verhaald. Vóór in werkingtreding van de WTVA was het vrij gebruikelijk om werknemers door middel van een studiekostenbeding onder bepaalde omstandigheden te verplichten (een deel van) de scholings- of opleidingskosten die de werkgever had voorgeschoten in termijnen aan de werkgever terug te betalen.

In veel arbeidscontracten zullen dergelijke studiekostenbedingen (nog) opgenomen staan, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen verplichte en vrijwilling scholing. De WTVA had echter onmiddellijke werking en de vraag is wat dit betekent voor bestaande studiekostenbedingen.

Casus

De casus die recent door de rechter beoordeeld moest worden, was als volgt. Het betrof een Arbodienst die in 2020 een arts in dienst nam. In de arbeidsovereenkomst was overeengekomen dat de werknemer de opleiding tot bedrijfsarts zou gaan volgen. De kosten voor deze opleiding bedroegen €47.000, en in het studiekostenbeding werd afgesproken dat de werknemer bij uitdiensttreding binnen vier jaar na het einde van de opleiding een deel van de opleidingskosten aan de werkgever zou terugbetalen. Dit ging met een glijdende schaal, afnemend met elk jaar dat was verstreken na het einde van de opleiding.

Het bedrag van €47.000 aan opleidingskosten was verhoogd met de gemaakte kosten voor supervisie en intervisie en – indien de werknemer ervoor zou kiezen een deel van zijn werktijd aan de opleiding te besteden – met de kosten voor de uren die een werknemer binnen werktijd aan de opleiding had besteed.

In februari 2022 besloot de werknemer op te zeggen om bij een andere arbodienst in dienst te kunnen treden. De werkgever vorderde daarop terugbetaling van een totaal bedrag van €72.966,32, bestaande uit de kosten voor de opleiding zelf en supervisiekosten.

De werknemer weigerde te betalen en de werkgever startte in januari 2023 een procedure bij de kantonrechter. De werknemer baseerde zich in zijn verweer op het nieuwe artikel 7:611a lid 2 BW. Volgens de werknemer was het studiekostenbeding op grond van dit artikel nietig, omdat deze opleiding noodzakelijk was voor het uitoefenen van zijn functie.

De kantonrechter oordeelde dat de opleiding tot bedrijfsarts een opleiding is die een werknemer verplicht moet volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie als bedoeld in de Europese beroepskwalificatierichtlijn. Dit betreffen de zogenoemde gereglementeerde beroepen, die zijn vastgelegd in de bijlage bij de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen. En voor die opleidingen geldt een uitzondering in de WTVA, waardoor de werkgever de kosten wel mag terugvorderen. Kortom, het beroep van de werknemer op deze nieuwe wetsbepaling slaagde niet.

Algemene scholingsplicht

De vraag kan gesteld worden of een dergelijk oordeel ook in hoger beroep stand zou houden. Immers, de uitzonderingen waar de kantonrechter naar verwees, zijn opgenomen in de wetsgeschiedenis, maar blijken niet uit het wetsartikel zelf. Integendeel, in lid 1 van artikel 7:611a BW staat een algemene scholingsplicht opgenomen die bepaalt dat de werkgever scholing dient aan te bieden die noodzakelijk is (i) voor de uitoefening van de functie en (ii) voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst. In de literatuur wordt ook wel betoogd dat als scholing onder deze ruime bepaling van lid 1 kan worden geschaard, de scholing kosteloos aangeboden dient te worden.

Wanneer de rechter deze lijn van argumentatie gevolgd had, had het mogelijk anders uitgepakt voor de desbetreffende werknemer. Kortom, over dit onderwerp is wellicht het laatste woord nog niet gezegd. In ieder geval is het van belang om de meest recente wetsontwikkelingen en jurisprudentie in de gaten te houden bij het opstellen van en een beroep doen op een studiekostenbeding.

Door: Fraukje Panis

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Over:

Deloitte is a leading global provider of audit and assurance, consulting, financial advisory, risk advisory, tax, and related services. With more than 150 years of hard work and commitment to making a real difference, our organization has grown in scale and diversity—approximately 286,000 people in 150 countries and territories, providing these services—yet our shared culture remains the same. Our organization serves four out of the five Fortune Global 500® companies.

Eerdere berichten

Andere Kennispartners

Overzicht pagina:

Kennispartners:

Arbeidsrecht

Hoge Raad over de verhouding tussen het uitzendbeding en het opzegverbod bij ziekte

In een recente procedure bij de Hoge Raad kwam de vraag aan de orde of een bepaling uit de  NBBU-cao voor Uitzendkrachten (hierna de CAO) rechtsgeldig was of dat deze in strijd was met het opzegverbod bij ziekte. In de betreffende bepaling was opgenomen dat in geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht, de uitzendovereenkomst met onmiddellijke ingang geacht zou zijn te zijn beëindigd op verzoek van de inlener. Een fictief verzoek van de inlener dus.

In deze zaak stond een werknemer centraal die door een uitzendbureau ter beschikking werd gesteld aan een inlener. De werknemer raakte vervolgens bij de inlener als gevolg van een arbeidsongeval arbeidsongeschikt.

Op de uitzendovereenkomst was de CAO van toepassing verklaard, waarin nadere duiding werd gegeven aan het tussen de werknemer en het uitzendbureau overeengekomen uitzendbeding. Kort gezegd is een uitzendbeding een bepaling in de uitzendovereenkomst als gevolg waarvan de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door het uitzendbureau bij de inlener op verzoek van de inlener eindigt.

De CAO bepaalde het volgende: ‘De uitzendovereenkomst komt ten einde doordat de inlener om welke reden dan ook de uitzendkracht niet langer wil of kan inlenen en voorts doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer wil of kan verrichten (…). In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de terbeschikkingstelling in Fase 1 en 2 direct na de melding als bedoeld in artikel 25 lid 2 geacht met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener.’

De werknemer vorderde in een procedure bij de Kantonrechter doorbetaling van loon en betaling van ziektegeld van de periode van de ziekmelding tot aan de periode waarop de werknemer als zzp’er is gaan werken. De kantonrechter wees deze vordering af met een verwijzing naar de hierboven genoemde CAO-bepaling.

Het Hof vernietigde in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter en oordeelde dat de CAO-bepaling in strijd was met het opzegverbod tijdens ziekte. Tegen het oordeel van het Hof heeft het uitzendbureau cassatie ingesteld en uiteindelijk weer ingetrokken. De Hoge Raad heeft echter in het belang van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid aanleiding gezien om de rechtsvraag toch te beantwoorden.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat een uitzendbeding als gevolg waarvan de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt indien op verzoek van de inlener de terbeschikkingstelling eindigt, ook wegens of tijdens ziekte van de uitzendkracht, niet in strijd is met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht en het opzegverbod tijdens ziekte. Echter, het daaraan gekoppelde fictieve verzoek van de inlener tot beëindiging van de uitzendovereenkomst is niet rechtsgeldig. De Hoge Raad heeft dit oordeel onder andere gemotiveerd met de volgende argumenten.

Het opzegverbod bij ziekte staat volgens de Hoge Raad niet in de weg aan een beëindiging van de uitzendovereenkomst op basis van een uitzendbeding. Op basis van een uitzendbeding eindigt de uitzendovereenkomst van rechtswege en het opzegverbod tijdens ziekte is dan niet van toepassing.

De Hoge Raad heeft meer moeite met het gedeelte van de CAO-bepaling waarin de beëindiging van de uitzendovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid wordt gekoppeld aan een fictief verzoek van de inlener tot beëindiging van de terbeschikkingstelling. Volgens de Hoge Raad biedt de wettelijke regeling slechts ruimte om een uitzendbeding overeen te komen waarin het einde van de uitzendovereenkomst wordt gekoppeld aan een actief verzoek tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de inlener.

Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dit vereiste in de wet is opgenomen om de rechtspositie van de uitzendkracht te beschermen. Het vereiste beperkt de mogelijkheden van het uitzendbureau om de uitzendovereenkomst steeds onmiddellijk te beëindigen door het einde van de uitzendovereenkomst te koppelen aan de beëindiging van de terbeschikkingstelling door de inlener. Volgens de Hoge Raad gaat deze bescherming door de bewoording van de CAO-bepaling teniet vanwege het fictieve verzoek van de inlener dat volgt op de ziekte of arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht. Dit gedeelte van de CAO-bepaling is derhalve in strijd met de wet.

Conclusie

Het oordeel van de Hoge Raad laat zien dat een beëindiging van de uitzendovereenkomst van rechtswege als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht niet strijdig is met het opzegverbod tijdens ziekte. Wél is vereist dat de inlener een actief verzoek doet tot beëindiging van de terbeschikkingstelling. In de onderhavige casus was er sprake van een fictief verzoek uitgewerkt in een CAO-bepaling, wat volgens de Hoge Raad afbreuk doet aan de rechtspositie van de uitzendkracht, en dus in strijd is met de wet.

Door: Jimmie de Kruijf

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Over:

Deloitte is a leading global provider of audit and assurance, consulting, financial advisory, risk advisory, tax, and related services. With more than 150 years of hard work and commitment to making a real difference, our organization has grown in scale and diversity—approximately 286,000 people in 150 countries and territories, providing these services—yet our shared culture remains the same. Our organization serves four out of the five Fortune Global 500® companies.

Recent nieuws

Extern Nieuws

Recente Artikelen Deloitte

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in. 

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in.