LEGALE ZAKEN

Zakelijk nieuws / Juridisch perspectief

Kennispartner

Arbeidsrecht:

Extra zorgplicht voor kennismigrant bij het te werk stellen?

Het Gerechtshof Den Haag heeft recent moeten oordelen over het hoger beroep van een kennis-migrant, wiens arbeidsovereenkomst door de Kantonrechter in eerste aanleg was ontbonden op grond van de zogenaamde ‘h-grond’. Die behelst de bevoegdheid van de Kantonrechter om een arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van ‘andere omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’.

De bekendste voorbeelden van het gebruik van de h-grond zijn het opzeggen van het dienstverband van een werknemer die in detentie verkeert, of van een werknemer die geen verblijfsvergunning (meer) heeft. In de onderhavige casus wordt de ontbinding echter niet gebaseerd op één van deze voorbeelden.

De onderhavige situatie betrof een werknemer met de status van kennismigrant, wat betekent dat hij een verblijfsvergunning voor maximaal vijf jaar heeft. Indien de arbeidsovereenkomst met de werkgever eindigt, moet hij binnen drie maanden een andere functie in Nederland vinden om zijn verblijf in Nederland te kunnen verlengen.

De werkgever heeft tijdens de duur van het dienstverband herhaaldelijk geprobeerd de werknemer in kwestie te plaatsen bij een klant, maar dit is ondanks vele pogingen niet gelukt. Na de laatste mislukte poging heeft de werkgever aan de werknemer een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst voorgelegd, maar de werknemer heeft dit niet geaccepteerd.

De werknemer meldt zich vervolgens ziek, waarbij de bedrijfsarts oordeelt dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Tussen partijen wordt nog mediation ingezet, maar ook dat leidt niet tot een minnelijke oplossing. De werkgever verzoekt daarop ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de Kantonrechter op de h-grond, omdat ondanks alle verrichte inspanningen het niet is gelukt de werknemer bij opdrachtgevers te plaatsen. De Kantonrechter wijst dit verzoek toe, waarop de werknemer hoger beroep instelt.

Voldoende onderbouwd?

Het Hof overweegt allereerst dat vaststaat dat de werknemer er niet in is geslaagd opdrachten te verwerven om declarabele werkzaamheden te verrichten. Dit betekent, aldus het Hof, dat de mogelijkheid om werknemer commercieel in te zetten ondermaats is gebleven. De vraag is of dit voldoende is om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond te komen.

De werknemer stelt namelijk dat feitelijk sprake is van een zogenaamde d-grond (ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden), maar dat werkgever deze grond niet gebruikt omdat hij dit onvoldoende kan onderbouwen en dus de h-grond gebruikt om dit te repareren. Verder stelt de werknemer dat het voor risico van de werkgever moet komen dat deze de werknemer niet kan plaatsen.

Geen ervaring

Het Hof deelt de visie van de werknemer niet en oordeelt dat de werknemer zelf bewust de keuze heeft gemaakt om buiten zijn land van herkomst (Turkije) te solliciteren op een functie waar hij nog geen ervaring in heeft. De werknemer was een zeer ervaren IT specialist, maar solliciteerde op een functie van Consultant, een functie die hij nog niet eerder had bekleed. Door deze eigen keuze heeft de werkgever geen bijzondere zorgplicht jegens de werknemer als kennismigrant.

Het Hof overweegt verder dat de werkgever de werknemer diverse andere functies heeft aangeboden en dus niet ‘de stekker er te vroeg heeft uitgetrokken’. Het Hof is van mening dat de werkgever de werknemer voldoende heeft ingespannen om de werknemer te begeleiden en hem alsnog op opdrachten te plaatsen.

Omdat die plaatsing niet is gelukt, kan de werkgever geen invulling geven aan de arbeidsovereenkomst en kan van haar in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing is niet aan de orde, mede nu de werknemer niet heeft weersproken dat er geen andere passende of beschikbare functie beschikbaar zou zijn.

Het Hof oordeelt dat sprake is van een voldragen h-grond, waardoor er geen reden is voor toekenning van een billijke vergoeding naast de wettelijke transitievergoeding. De werkgever valt immers geen (ernstig) verwijt te maken van de ontstane situatie.

Geen extra zorgplicht

Bijzonder in deze casus is dat de ontbinding op de h-grond niet gerelateerd is aan het niet werkzaam kunnen zijn vanwege het ontbreken van een vereiste vergunning, maar het niet aanwezig zijn van werkzaamheden, waardoor in redelijkheid van de werkgever niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Het feit dat de werknemer als kennismigrant werkzaam was, speelt wel een rol bij de overwegingen, maar maakt niet dat op de werkgever een extra zorgplicht lag.

Door: Anne-Marie van den Belt

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Over:

Deloitte is a leading global provider of audit and assurance, consulting, financial advisory, risk advisory, tax, and related services. With more than 150 years of hard work and commitment to making a real difference, our organization has grown in scale and diversity—approximately 286,000 people in 150 countries and territories, providing these services—yet our shared culture remains the same. Our organization serves four out of the five Fortune Global 500® companies.

Eerdere berichten

Andere Kennispartners

Overzicht pagina:

Kennispartners:

Arbeidsrecht

Hoge Raad over de verhouding tussen het uitzendbeding en het opzegverbod bij ziekte

In een recente procedure bij de Hoge Raad kwam de vraag aan de orde of een bepaling uit de  NBBU-cao voor Uitzendkrachten (hierna de CAO) rechtsgeldig was of dat deze in strijd was met het opzegverbod bij ziekte. In de betreffende bepaling was opgenomen dat in geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht, de uitzendovereenkomst met onmiddellijke ingang geacht zou zijn te zijn beëindigd op verzoek van de inlener. Een fictief verzoek van de inlener dus.

In deze zaak stond een werknemer centraal die door een uitzendbureau ter beschikking werd gesteld aan een inlener. De werknemer raakte vervolgens bij de inlener als gevolg van een arbeidsongeval arbeidsongeschikt.

Op de uitzendovereenkomst was de CAO van toepassing verklaard, waarin nadere duiding werd gegeven aan het tussen de werknemer en het uitzendbureau overeengekomen uitzendbeding. Kort gezegd is een uitzendbeding een bepaling in de uitzendovereenkomst als gevolg waarvan de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door het uitzendbureau bij de inlener op verzoek van de inlener eindigt.

De CAO bepaalde het volgende: ‘De uitzendovereenkomst komt ten einde doordat de inlener om welke reden dan ook de uitzendkracht niet langer wil of kan inlenen en voorts doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer wil of kan verrichten (…). In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de terbeschikkingstelling in Fase 1 en 2 direct na de melding als bedoeld in artikel 25 lid 2 geacht met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener.’

De werknemer vorderde in een procedure bij de Kantonrechter doorbetaling van loon en betaling van ziektegeld van de periode van de ziekmelding tot aan de periode waarop de werknemer als zzp’er is gaan werken. De kantonrechter wees deze vordering af met een verwijzing naar de hierboven genoemde CAO-bepaling.

Het Hof vernietigde in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter en oordeelde dat de CAO-bepaling in strijd was met het opzegverbod tijdens ziekte. Tegen het oordeel van het Hof heeft het uitzendbureau cassatie ingesteld en uiteindelijk weer ingetrokken. De Hoge Raad heeft echter in het belang van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid aanleiding gezien om de rechtsvraag toch te beantwoorden.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat een uitzendbeding als gevolg waarvan de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt indien op verzoek van de inlener de terbeschikkingstelling eindigt, ook wegens of tijdens ziekte van de uitzendkracht, niet in strijd is met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht en het opzegverbod tijdens ziekte. Echter, het daaraan gekoppelde fictieve verzoek van de inlener tot beëindiging van de uitzendovereenkomst is niet rechtsgeldig. De Hoge Raad heeft dit oordeel onder andere gemotiveerd met de volgende argumenten.

Het opzegverbod bij ziekte staat volgens de Hoge Raad niet in de weg aan een beëindiging van de uitzendovereenkomst op basis van een uitzendbeding. Op basis van een uitzendbeding eindigt de uitzendovereenkomst van rechtswege en het opzegverbod tijdens ziekte is dan niet van toepassing.

De Hoge Raad heeft meer moeite met het gedeelte van de CAO-bepaling waarin de beëindiging van de uitzendovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid wordt gekoppeld aan een fictief verzoek van de inlener tot beëindiging van de terbeschikkingstelling. Volgens de Hoge Raad biedt de wettelijke regeling slechts ruimte om een uitzendbeding overeen te komen waarin het einde van de uitzendovereenkomst wordt gekoppeld aan een actief verzoek tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de inlener.

Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dit vereiste in de wet is opgenomen om de rechtspositie van de uitzendkracht te beschermen. Het vereiste beperkt de mogelijkheden van het uitzendbureau om de uitzendovereenkomst steeds onmiddellijk te beëindigen door het einde van de uitzendovereenkomst te koppelen aan de beëindiging van de terbeschikkingstelling door de inlener. Volgens de Hoge Raad gaat deze bescherming door de bewoording van de CAO-bepaling teniet vanwege het fictieve verzoek van de inlener dat volgt op de ziekte of arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht. Dit gedeelte van de CAO-bepaling is derhalve in strijd met de wet.

Conclusie

Het oordeel van de Hoge Raad laat zien dat een beëindiging van de uitzendovereenkomst van rechtswege als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht niet strijdig is met het opzegverbod tijdens ziekte. Wél is vereist dat de inlener een actief verzoek doet tot beëindiging van de terbeschikkingstelling. In de onderhavige casus was er sprake van een fictief verzoek uitgewerkt in een CAO-bepaling, wat volgens de Hoge Raad afbreuk doet aan de rechtspositie van de uitzendkracht, en dus in strijd is met de wet.

Door: Jimmie de Kruijf

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Over:

Deloitte is a leading global provider of audit and assurance, consulting, financial advisory, risk advisory, tax, and related services. With more than 150 years of hard work and commitment to making a real difference, our organization has grown in scale and diversity—approximately 286,000 people in 150 countries and territories, providing these services—yet our shared culture remains the same. Our organization serves four out of the five Fortune Global 500® companies.

Recent nieuws

Extern Nieuws

Recente Artikelen Deloitte

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in. 

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in.