Aan de onlangs overleden campingbaas Cees Engel en zijn zoon Jan is terecht een verbod opgelegd om namen en foto’s van medewerkers van de Belastingdienst te publiceren. Dat heeft het Gerechtshof Den Haag blijkens een vandaag gepubliceerde uitspraak beslist. Wel beperkt het Hof de omvang van het door de voorzieningenrechter opgelegde publicatieverbod: dat ziet op medewerkers van de Belastingdienst in een niet bestuurlijke functie, en niet op alle medewerkers van de Staat die betrokken zijn bij procedures over de gedwongen ontruiming en sluiting van camping Fort Oranje.
Vader en zoon liggen al lang in de clinch met de overheid. Daarbij maken ze gebruik van naming and shaming: in een artikel op een website van Engel cs worden twee medewerkers van de Belastingdienst met voor- en achternaam genoemd, en worden van het internet geplukte portretfoto’s van hen gepubliceerd. Volgens het artikel zouden de medewerkers van de Belastingdienst zich met ‘geheime malafide praktijken’ bezighouden.
In eerste aanleg krijgen Engel cs een publicatieverbod opgelegd. Dat verbod ziet op informatie van of over ambtenaren zonder een bestuurlijke functie. Volgens Engel cs komt dat neer op een ‘complete digitale zwijgplicht’: een algeheel verbod om ook maar iets over ambtenaren te publiceren.
Niet bestuurlijk
Het gerechtshof sluit zich aan bij het publicatieverbod als het gaat om medewerkers van de Belastingdienst in een niet bestuurlijke functie, maar vindt een publicatieverbod dat ziet op alle medewerkers van de Staat – op enigerlei wijze betrokken bij Fort Oranje – te ver gaan. ‘Van een reële dreiging voor alle ambtenaren bij de Staat is (nog) geen sprake. Het hof zal het gegeven verbod daarom in zoverre vernietigen en zelf een nieuw verbod formuleren waarin expliciet staat dat het (onder meer) ziet op de medewerkers van de belastingdienst’, schrijft het Hof.
Volgens het Hof is een publicatieverbod betreffende namen van de medewerkers van de Belastingdienst echter aangewezen. ‘Appellant heeft meermalen persoonsgegevens van mensen gepubliceerd zonder hun toestemming en op alleen vragen (verzoeken) om de persoonsgegevens te verwijderen en verwijderd te houden, reageert appellant niet of onvoldoende. Naar aanleiding van het eerste verzoek van de Staat in november 2020 heeft appellant weliswaar de achternamen van de twee ambtenaren gedeeltelijk verwijderd, maar in plaats daarvan links naar hun LinkedIn-profielen geplaatst (of laten plaatsen) en ook de foto’s er bij laten staan. (…) Kortom, alleen gemotiveerd vragen om geen persoonsgegevens meer openbaar te maken, is vooralsnog voor appellant niet genoeg.’