
Ondernemingskamer: noodzaak aanstelling tijdelijk bestuurder onvoldoende onderbouwd
Twee aandeelhouders vechten elkaar weliswaar de tent uit, maar de Ondernemingskamer ziet geen reden om een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter – om geen tijdelijke derde bestuurder aan te wijzen – te vernietigen. Volgens de Kamer is er nog een mediation gaande, en bewegen partijen ‘in de richting van een oplossing van hun geschil’.
Ergens in 2019 gaat het mis. Twee aandeelhouders in een handel in en het assembleren van elektrotechnische, elektrische en pneumatische onderdelen krijgen ruzie. Ze willen wel uit elkaar, maar worden het niet eens over de prijs waarmee de een de ander kan uitkopen. Onderhandelingen met een derde investeerder lopen op de klippen.
De ene aandeelhouder verwijt de ander dat hij een angstcultuur in stand houd, besluitvorming over noodzakelijke investeringen blokkeert, onvoldoende in staat is financiële processen te beheersen en te controleren, heimelijk opnames maakt van vertrouwelijke gesprekken met werknemers en van bestuursvergaderingen en alle suggesties tot verbeteringen in de wind slaat. Een derde bestuurder zou de impasse moeten doorbreken.
Onzin, stelt de wederpartij. Hij erkent dat de verhoudingen verstoord zijn, maar hij bestrijdt de noodzaak om een derde bestuurder te benoemen. ‘Ondanks de verstoorde verhoudingen voldoet het bestuur aan zijn verplichtingen, zoals het opstellen, laten goedkeuren en deponeren van jaarrekeningen, en vindt nog steeds besluitvorming plaats.’ Van een disfunctioneren van de onderneming is geen sprake en ‘er zijn geen besluiten die op korte termijn moeten worden genomen maar vanwege een impasse niet kunnen worden genomen’.
Onvoldoende onderbouwd
De Ondernemingskamer is het met laatstgenoemde eens. De bedrijvenrechter acht ‘onvoldoende onderbouwd’ dat het hier gaat om beslissingen die van zodanig belang zijn dat de benoeming van een derde bestuurder in dit stadium geboden is. ‘Onvoldoende is toegelicht waarom de uitkomst van die gesprekken of van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Tegen deze achtergrond en gelet op de kosten die zijn gemoeid met een derde bestuurder is de Ondernemingskamer onvoldoende ervan overtuigd dat de benoeming van een tijdelijke bestuurder op dit moment geboden is.’
De gevraagde schorsing van een van de aandeelhouders is ook niet aan de orde. Deze voorziening zou leiden tot een verdergaand ingrijpen dan de benoeming van een derde, tijdelijke bestuurder, aldus de Ondernemingskamer.
Foto: Gerechtshof Amsterdam