Een werkgever kan bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een verzoek indienen om over te mogen gaan tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van een werknemer wegens het vervallen van de arbeidsplaats als gevolg van bedrijfseconomische redenen, de zogenoemde a-grond. Als het UWV toestemming verleent, mag de werkgever overgaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Indien het UWV toestemming weigert, kan de werkgever zich tot de kantonrechter wenden.
Hoe verhoudt zich een dergelijke opzegging of ontbinding tot eventuele ziekte van de betreffende werknemer? Het Burgerlijk Wetboek kent een opzegverbod tijdens ziekte van de werknemer, hetgeen betekent dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet mag opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer arbeidsongeschikt is. Het opzegverbod tijdens ziekte kent uitzonderingen, waaronder de situatie waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen nadat het UWV de aanvraag tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van de a-grond heeft ontvangen of nadat de kantonrechter het ontbindingsverzoek heeft ontvangen. Dan kan ziekte een dergelijke opzegging of ontbinding niet meer frustreren.
In de onderhavige zaak staat de vraag centraal wat rechtens is als de ziekmelding plaatsvindt na afwijzing van de aanvraag door het UWV, maar voorafgaand aan de ontvangst van het ontbindingsverzoek door de kantonrechter.
Procedure bij de kantonrechter
De werkgever in deze zaak werd geconfronteerd met het wegvallen van een belangrijk gedeelte van de bedrijfsactiviteiten als gevolg van de coronacrisis. Hierop wendde de werkgever zich tot het UWV voor toestemming om de arbeidsovereenkomst met een werknemer te beëindigen. Het UWV wees het verzoek af, waardoor de werkgever zich tot de kantonrechter moest wenden.
De werknemer meldde zich echter ziek na de afwijzing door het UWV en voor indiening van het verzoekschrift bij de kantonrechter. De vraag die bij de kantonrechter voorlag, was kort gezegd of het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing was bij de ontbindingsprocedure of niet.
De kantonrechter oordeelde dat de ontbindingsprocedure een zelfstandige procedure is die niet kan worden vereenzelvigd met de UWV-procedure waarvoor de voorgenoemde uitzondering op het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing was. Er is volgens de kantonrechter sprake van verschillende peilmomenten. Het opzegverbod tijdens ziekte stond daardoor in de weg aan een beëindiging in de ontbindingsprocedure.
Cassatie in het belang der wet
Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld ten aanzien van de bovengenoemde uitspraak van de kantonrechter. De zaak is alsnog aan de Hoge Raad ter beoordeling voorgelegd wegens een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal.
Cassatie in het belang der wet kan worden ingesteld om een beslissing van de Hoge Raad te verkrijgen die noodzakelijk is ten behoeve van de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad geeft in dergelijke uitspraken duidelijkheid over de rechtsduiding en de beslissing heeft geen gevolgen voor de betrokken partijen.
Hoge Raad
De klacht van de Procureur-Generaal strekt ertoe dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van de a-grond ook mogelijk is tijdens arbeidsongeschiktheid van de werknemer wegens ziekte, indien het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing was tijdens de voorafgaande UWV procedure omdat werknemer zich pas ziek meldde nadat de aanvraag door het UWV was ontvangen.
De Hoge Raad geeft in zijn beoordeling aan dat wanneer ziekte die aanvangt tussen de ontslagaanvraag bij het UWV en het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter, in de weg zou staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek door de kantonrechter, dit ruimte laat voor oneigenlijke ziekmeldingen ter voorkoming van een ontbinding door de kantonrechter.
In tegenstelling tot de kantonrechter oordeelt de Hoge Raad dat de procedure bij het UWV en die bij de kantonrechter nauw met elkaar verbonden zijn, gelet op het samenstel van de wettelijke procedurele voorschriften. Er staat immers geen beroep open tegen de beslissing van het UWV bij de bestuursrechter, de werkgever kan slechts binnen twee maanden na de beslissing van het UWV naar de kantonrechter en de kantonrechter toetst aan dezelfde criteria als het UWV.
De Hoge Raad oordeelt dus dat ontbinding bij de kantonrechter op basis van de a-grond tijdens ziekte mogelijk is wanneer de ziekte is aangevangen na afwijzing van de aanvraag van het UWV en voorafgaand aan de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Er is volgens de Hoge Raad dus maar 1 peilmoment voor het bepalen of de werknemer al dan niet arbeidsongeschikt is.
Het feit dat de ziekmelding ook niet oneigenlijk zou kunnen zijn, dat wil zeggen dat de werknemer daadwerkelijk ziek wordt na afwijzing van de aanvraag door het UWV en voorafgaand aan de procedure bij de kantonrechter, rechtvaardigt volgens de Hoge Raad geen andere uitleg van het ontslagrecht.
Door: Jimmie de Kruijf