LEGALE ZAKEN

Zakelijk nieuws / Juridisch perspectief

Nieuws:

Is een student-promovendus werkzaam op basis van een arbeids- of een opleidingsovereenkomst?

In de rechtspraak komt regelmatig de vraag aan de orde of al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst of van een ander type overeenkomst, zoals een overeenkomst van opdracht of een opleidingsovereenkomst. Het gaat om het zogeheten ‘kwalificatievraagstuk’.

Een rechtsverhouding kwalificeert als arbeidsovereenkomst als aan de drie vereisten van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek is voldaan. Dat is kort gezegd het geval als sprake is van een i) een gezagsverhouding tussen partijen ii) de persoon loon ontvangt voor de werkzaamheden en iii) deze persoon gehouden is gedurende zekere tijd de arbeid persoonlijk te verrichten. De partijbedoeling is niet relevant bij de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst.

Recent heeft een kantonrechter moeten beoordelen hoe de rechtsverhouding tussen student-promovendi en een universitair medisch centrum (UMC) moest worden gekwalificeerd. De kernvraag was of al dan niet was voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

Student-promovendi versus werknemer-promovendi

De situatie betrof student-promovendi die deelnemen aan een MD/PhD-traject, een experiment dat is gebaseerd op het Besluit experiment promotieonderwijs. Het doel van het experiment is te onderzoeken of met een nieuw promotietraject het aantal gepromoveerden aan universiteiten wordt vergroot, evenals de mogelijkheid voor promovendi om eigen onderzoeksvoorstellen in te dienen en te realiseren. Zo moet de positie van gepromoveerden op de arbeidsmarkt worden verbeterd en daarmee kan de kennissamenleving verder worden ontwikkeld.

De student-promovendi zijn werkzaam op basis van een opleidingsovereenkomst en worden gefinancierd vanuit het Profileringsfonds van de universiteit. De hoogte van het bedrag is gelijk aan het nettosalaris van andere promovendi die als regulier werknemer werkzaam zijn bij het UMC. Per geslaagde promotie ontvangt het UMC een bedrag van €75.000, waarvan 90% het UMC bereikt.

De student-promovendi die deelnemen aan het traject worden anders behandeld dan de reguliere werknemers-promovendi, aangezien zij niet onder de collectieve arbeidsovereenkomst UMC vallen en bijvoorbeeld geen vakantiegeld en eindejaarsuitkering ontvangen. Eisers (te weten de student-promovendi) stellen dat de verschillen van hun werkzaamheden met die van een ‘reguliere’ werknemer-promovendus verwaarloosbaar zijn, en dat er aldus ook in hun geval sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Opleidingsovereenkomst of arbeidsovereenkomst?

De kantonrechter oordeelt echter dat sprake is van een onderwijs- of opleidingsovereenkomst, en niet van een arbeidsovereenkomst. In de eerste plaats is er volgens de kantonrechter geen sprake van arbeid in de zin van het hierboven genoemde wetsartikel.

Het doel van de overeenkomst is het persoonlijk voordeel behalen door de student-promovendi op intellectueel en economisch gebied, in de vorm van het vergroten van kansen op de arbeidsmarkt. De student-promovendi hebben zich bewust ingelaten met een overeenkomst die hen recht geeft op onderwijs, opleiding, begeleiding en facilitering leidend tot hun proefschrift en hun academische graad van doctor.

Belang bij goede resultaten

Het feit dat het UMC een zeker belang heeft bij het behalen van een promotie zorgt er volgens de kantonrechter niet voor dat sprake is van productieve arbeid voor en in dienst van het UMC. De rechter overweegt dat veel onderwijsinstellingen een (in)direct belang hebben bij goede resultaten van hun studenten, terwijl deze verhoudingen niet als arbeidsovereenkomsten kunnen worden gezien.

In de tweede plaats is er geen sprake van loon. De beurs uit het Profileringsfunds heeft als doel om meer promoties te financieren op grond van onderzoeksvoorstellen van de studenten zelf en om de positie van studenten op de arbeidsmarkt te verbeteren.

Over het derde aspect van een arbeidsovereenkomst, de gezagsverhouding, oordeelt de rechter dat er weliswaar een vorm van gezag is, maar dat deze inherent is aan de onderwijssituatie. Een begeleider of promotor moet, met wetenschappelijke argumentatie, bepaalde tussenstappen van de student-promovendi voor verbetering vatbaar kunnen laten zijn.

Concluderend oordeelt de kantonrechter dat vanwege de afwezigheid van de verplichting onderwijs te geven, de vrije keus voor het promotieonderwerp, het intellectuele recht op het onderzoeksresultaat en het niet verplicht aanwezig te hoeven zijn, er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Het zwaartepunt van de overeenkomst ligt op het gebied van opleiding en dat maakt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een opleidingsovereenkomst.

Door: Sylvana Slot en Fraukje Panis

Rechtbank schorst bestuurder Stichting Forniamo

Naar aanleiding van een opsporingsonderzoek naar witwassen is het Openbaar Ministerie (OM) een civielrechtelijk onderzoek gestart naar Forniamo, een stichting die ambulante begeleiding, huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging aanbiedt. Het OM is van oordeel dat de bestuurder van de stichting zich schuldig heeft gemaakt aan (financieel) wanbeheer en in strijd

Lees Verder >

ACM: snel duidelijkheid over productielocaties groen gas

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er in 2030 2 miljard m3 groen gas – dat wordt geproduceerd door het vergisten van biomassa zoals plantenresten, algen of mest – in Nederland geproduceerd moet worden als duurzaam initiatief voor aardgas. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) vindt het belangrijk dat netbeheerders

Lees Verder >

Eerder Nieuws

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Overzicht pagina:

Nieuws:

Is een student-promovendus werkzaam op basis van een arbeids- of een opleidingsovereenkomst?

In de rechtspraak komt regelmatig de vraag aan de orde of al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst of van een ander type overeenkomst, zoals een overeenkomst van opdracht of een opleidingsovereenkomst. Het gaat om het zogeheten ‘kwalificatievraagstuk’.

Een rechtsverhouding kwalificeert als arbeidsovereenkomst als aan de drie vereisten van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek is voldaan. Dat is kort gezegd het geval als sprake is van een i) een gezagsverhouding tussen partijen ii) de persoon loon ontvangt voor de werkzaamheden en iii) deze persoon gehouden is gedurende zekere tijd de arbeid persoonlijk te verrichten. De partijbedoeling is niet relevant bij de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst.

Recent heeft een kantonrechter moeten beoordelen hoe de rechtsverhouding tussen student-promovendi en een universitair medisch centrum (UMC) moest worden gekwalificeerd. De kernvraag was of al dan niet was voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

Student-promovendi versus werknemer-promovendi

De situatie betrof student-promovendi die deelnemen aan een MD/PhD-traject, een experiment dat is gebaseerd op het Besluit experiment promotieonderwijs. Het doel van het experiment is te onderzoeken of met een nieuw promotietraject het aantal gepromoveerden aan universiteiten wordt vergroot, evenals de mogelijkheid voor promovendi om eigen onderzoeksvoorstellen in te dienen en te realiseren. Zo moet de positie van gepromoveerden op de arbeidsmarkt worden verbeterd en daarmee kan de kennissamenleving verder worden ontwikkeld.

De student-promovendi zijn werkzaam op basis van een opleidingsovereenkomst en worden gefinancierd vanuit het Profileringsfonds van de universiteit. De hoogte van het bedrag is gelijk aan het nettosalaris van andere promovendi die als regulier werknemer werkzaam zijn bij het UMC. Per geslaagde promotie ontvangt het UMC een bedrag van €75.000, waarvan 90% het UMC bereikt.

De student-promovendi die deelnemen aan het traject worden anders behandeld dan de reguliere werknemers-promovendi, aangezien zij niet onder de collectieve arbeidsovereenkomst UMC vallen en bijvoorbeeld geen vakantiegeld en eindejaarsuitkering ontvangen. Eisers (te weten de student-promovendi) stellen dat de verschillen van hun werkzaamheden met die van een ‘reguliere’ werknemer-promovendus verwaarloosbaar zijn, en dat er aldus ook in hun geval sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Opleidingsovereenkomst of arbeidsovereenkomst?

De kantonrechter oordeelt echter dat sprake is van een onderwijs- of opleidingsovereenkomst, en niet van een arbeidsovereenkomst. In de eerste plaats is er volgens de kantonrechter geen sprake van arbeid in de zin van het hierboven genoemde wetsartikel.

Het doel van de overeenkomst is het persoonlijk voordeel behalen door de student-promovendi op intellectueel en economisch gebied, in de vorm van het vergroten van kansen op de arbeidsmarkt. De student-promovendi hebben zich bewust ingelaten met een overeenkomst die hen recht geeft op onderwijs, opleiding, begeleiding en facilitering leidend tot hun proefschrift en hun academische graad van doctor.

Belang bij goede resultaten

Het feit dat het UMC een zeker belang heeft bij het behalen van een promotie zorgt er volgens de kantonrechter niet voor dat sprake is van productieve arbeid voor en in dienst van het UMC. De rechter overweegt dat veel onderwijsinstellingen een (in)direct belang hebben bij goede resultaten van hun studenten, terwijl deze verhoudingen niet als arbeidsovereenkomsten kunnen worden gezien.

In de tweede plaats is er geen sprake van loon. De beurs uit het Profileringsfunds heeft als doel om meer promoties te financieren op grond van onderzoeksvoorstellen van de studenten zelf en om de positie van studenten op de arbeidsmarkt te verbeteren.

Over het derde aspect van een arbeidsovereenkomst, de gezagsverhouding, oordeelt de rechter dat er weliswaar een vorm van gezag is, maar dat deze inherent is aan de onderwijssituatie. Een begeleider of promotor moet, met wetenschappelijke argumentatie, bepaalde tussenstappen van de student-promovendi voor verbetering vatbaar kunnen laten zijn.

Concluderend oordeelt de kantonrechter dat vanwege de afwezigheid van de verplichting onderwijs te geven, de vrije keus voor het promotieonderwerp, het intellectuele recht op het onderzoeksresultaat en het niet verplicht aanwezig te hoeven zijn, er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Het zwaartepunt van de overeenkomst ligt op het gebied van opleiding en dat maakt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een opleidingsovereenkomst.

Door: Sylvana Slot en Fraukje Panis

Eerder Nieuws

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Overzicht pagina:

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in. 

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in.