De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft bij het onderbrengen van werk bij juridisch adviesbureau USG gebruikgemaakt van uitzending, en niet van uitbesteding (contracting). Dat heeft de Rechtbank Midden-Nederland vandaag beslist. Concreet gevolg is dat de eiser in deze zaak – een junior jurist in dienst van USG – aanspraak kan maken op nabetaling van loon, omdat hij op grond van de wet hetzelfde betaald moet krijgen als een werknemer van RVO in een vergelijkbare functie.
RVO is sinds januari 2018 verantwoordelijk voor de afhandeling van bezwaar en beroep in het fosfaatrechtenstelsel voor de meldveehouderij, maar heeft daarvoor onvoldoende capaciteit in huis. Na aanbesteding wordt het werk gegund aan juridisch adviesbureau USG.
Vraag die partijen – de junior jurist enerzijds en RVO en USG anderzijds – verdeeld houdt, is of er sprake is van uitzending van werk of van uitbesteding van werk (contracting). In het eerste geval kan de eiser aanspraak op hetzelfde loon als een vergelijkbare werknemer bij RVO, in het tweede geval niet.
Zeggenschap
Bepalend voor de vraag of sprake is van uitbesteding of uitzending is de mate van zeggenschap die RVO heeft over de uit te voeren werkzaamheden. De rechtbank Midden-Nederland houdt het er uiteindelijk op dat er gebruik is gemaakt van uitzending: de invloed van RVO op de bij SGU verrichtte werkzaamheden was dermate groot dat de werkzaamheden ‘onder toezicht en leiding’ van RVO zijn verricht.
Concreet ging het onder meer om controle op processtukken en beslissingen, het verrichten van de ontvankelijkheidstoets, het bewaken van termijnen, het opstellen van het beleidskader aan de hand van jurisprudentie en het voeren van wekelijks overleg met senior juristen van USG.
Kritiek op RVO
De rechtbank merkt in een terzijde op dat de scheidslijn tussen uitzenden en uitbesteden niet eenvoudig te trekken is, maar dat het de overheid is die regels heeft ontwikkeld ‘om te voorkomen dat vormen van flexibele arbeid worden benut om te concurreren op arbeidsvoorwaarden ten nadele van de tewerkgestelde “werknemer”.’
Het is diezelfde overheid, waaronder RVO valt, ‘die zich moet afvragen hoe scherp aan de wind moet worden gezeild, waar het gaat om de keuze voor toepassing van contracting of uitzending in een geval als het onderhavige’, aldus de rechtbank.
Toch gaat het door eiser verweten ‘optuigen van een schijnconstructie’ te ver, stelt de rechtbank. De beweegredenen van RVO en USG zagen op een oplossing van het capaciteitsprobleem. Volgens de rechtbank is niet aangetoond dat ze ‘willens en wetens’ hebben gehandeld in strijd met het Burgerlijk Wetboek.