Het besluit waarmee de Europese Commissie de compensatie voor de sluiting van steenkoolcentrale Hemweg 8 in Nederland heeft bekrachtigd, is nietig. De Commissie kon zich ‘niet uitspreken over de verenigbaarheid van een nationale maatregel met de interne markt zonder eerst te hebben vastgesteld dat deze maatregel staatssteun vormde’, aldus het Gerecht van Justitie van de Europese Unie.
Bij wet van 11 december 2019 heeft Nederland het gebruik van steenkool voor de productie van elektriciteit verboden. Dit verbod gaat op 1 januari 2030 in. Na de inwerkingtreding van deze wet is aan vier van de vijf steenkoolcentrales die in Nederland actief zijn, een overgangsperiode van vijf tot tien jaar toegekend om hen in staat te stellen de gedane investeringen terug te verdienen, zich aan te passen aan een andere grondstof of zich op de sluiting voor te bereiden.
De centrale Hemweg 8 in Amsterdam – die geen biomassa verbrandde, geen hernieuwbare energie produceerde en een lager rendement dan de vier andere steenkoolcentrales had – was daarentegen verplicht om eind 2019 te sluiten. In deze context heeft de Nederlandse regering besloten om de vennootschap die de centrale Hemweg 8 exploiteerde, €52,5 mln toe te kennen ter compensatie van de schade die zij door de vervroegde sluiting heeft geleden.
Bij besluit van 12 mei 20201 heeft de Europese Commissie de maatregel verenigbaar met de interne markt verklaard, echter zonder te hebben onderzocht ‘of deze maatregel een voordeel toekende aan de exploitant van de centrale Hemweg 8, en dus staatssteun vormde’.
Volgens het Hof heeft de Europese Commissie daarmee haar bevoegdheden overschreden. ‘Zij heeft bovendien ook het rechtszekerheidsbeginsel geschonden, aangezien het voor Nederland onmogelijk was om op basis van het bestreden besluit zijn rechten en plichten nauwkeurig te kennen’, aldus het Hof.
Nederland wilde een principe-uitspraak over de compensatie, omdat die relevant zou kunnen zijn voor andere regelingen.