Een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin de kosten worden vastgelegd op basis van een uurtarief en dat geen verdere preciseringen bevat, voldoet niet aan het vereiste van duidelijkheid en begrijpelijkheid. Dat heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie vandaag beslist in antwoord op prejudiciële vragen uit Litouwen.
Een cliënt heeft vijf overeenkomsten voor juridische dienstverlening gesloten met een advocaat. In elk van deze overeenkomsten was bepaald dat de honoraria werden berekend op basis van een tarief van €100 per uur voor de verleende juridische adviezen of diensten. De advocaat heeft juridische diensten verleend in de loop van de jaren 2018 en 2019 en heeft in maart 2019 facturen uitgereikt voor het geheel van de verleende diensten.
Omdat de advocaat geen volledige betaling van de gevraagde honoraria had ontvangen, heeft hij bij de Litouwse rechter in eerste aanleg een procedure ingeleid tot veroordeling van de cliënt tot betaling van een bedrag van €9.900 voor de verrichte juridische diensten en van een bedrag van €194,30 voor de vergoeding van gemaakte kosten. Deze rechter heeft de vordering van de advocaat gedeeltelijk toegewezen.
Het door de advocaat ingestelde hoger beroep is verworpen. In 2020 heeft de advocaat cassatieberoep ingesteld bij de hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Litouwen. Deze rechter vraagt het Hof ‘welke uitlegging moet worden gegeven aan de Unierechtelijke bepalingen ter bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen, meer bepaald wat de draagwijdte is van het vereiste dat bedingen in een overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (…)’.
Ruime uitleg
Wat betreft de draagwijdte van het vereiste dat bedingen in een overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd, wijst het Hof erop dat dit vereiste overeenkomstig het Unierecht ruim moet worden opgevat. ‘Dit houdt in dat de concrete werking van het mechanisme waarop het betrokken beding betrekking heeft, in de overeenkomst op een transparante wijze wordt uiteengezet, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die voor hem uit dat beding voortvloeien kan inschatten’, schrijft het Hof.
Het Hof merkt op dat weliswaar van een ondernemer/advocaat niet kan worden geëist dat hij de consument informeert over de uiteindelijke financiële consequenties van zijn verbintenis die afhangen van ‘onvoorzienbare toekomstige gebeurtenissen’ waarover deze ondernemer geen controle heeft. Dat neemt echter niet weg dat ‘de informatie die hij dient te verstrekken vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid een beslissing te nemen, in het volle besef dat dergelijke gebeurtenissen zich kunnen voordoen en gevolgen kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten’.
Deze informatie moet ‘aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen’. Zo zou de ondernemer een raming kunnen geven van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen, of zich ertoe kunnen verbinden om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal reeds gepresteerde werkuren wordt vermeld.
Alleen uurtarief niet voldoende
Het Hof stelt vast dat een beding in een overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin de kosten worden vastgelegd op basis van een uurtarief zonder dat de consument vooraf informatie ontvangt die hem in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid een beslissing te nemen op basis van volledige informatie over de economische consequenties die deze overeenkomst met zich brengt, ‘niet voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van het Unierecht’.
In een situatie waarin de consument ‘uiterst nadelige gevolgen’ zou ondervinden van de nietigverklaring van de overeenkomst in haar geheel, verzet het Unierecht zich er niet tegen dat de nationale rechter de nietigheid verhelpt door het te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht, of door een bepaling waarover partijen het eens zijn dat deze wordt toegepast. ‘Daarentegen staat het Unierecht niet toe dat de nationale rechter het nietig verklaarde oneerlijke beding vervangt door zijn eigen begroting van de vergoeding die voor de verleende diensten verschuldigd is’, aldus het Hof.