Auteursrechtorganisatie Buma/Stemra heeft misbruik gemaakt van haar economische machtspositie door niet handhavend op te treden tegen ondernemers die bedrijfsmatig muziek afspelen via streamingsdiensten. Dat is onrechtmatig jegens onder meer leden van de vereniging Associated Business Music Distributers (ABDM), omdat die een vergoeding betalen voor bedrijfsmatig afspelen. Dat heeft het gerechtshof Amsterdam vandaag beslist.
Het mag eigenlijk niet, maar het gebeurt: ondernemers die muziek laten horen via streamingsdiensten zoals Spotify. Die hebben weliswaar in hun gebruiksvoorwaarden staan dat de abonnee slechts gerechtigd is tot ‘persoonlijk, niet-commercieel (…) gebruik’ van de muziek en dat ‘uitvoeren voor (…) het publiek’ daarvan om geen enkele reden is toegestaan, maar daar houdt niet iedereen zich aan.
De streamingsdiensten zelf en ook Buma/Stemra treden echter niet handhavend op tegen deze praktijk, en dat is een doorn in het oog van muziekaanbieders die een vergoeding betalen aan Buma/Stemra voor het bedrijfsmatig afspelen. Het laten voortbestaan van deze ongelijkheid betekent volgens ABMS cs dat voor een gelijkwaardige prestatie ongelijke voorwaarden worden gehanteerd.
De betalende muziekaanbieders vinden het Gerechtshof Amsterdam aan hun zijde. Buma/Stemra heeft in de gegeven omstandigheden ‘de reële kans voor lief heeft genomen dat haar opstelling voor de ABMD-leden tot nadeel bij de mededinging zou strekken’.
Volgens het Hof is voorzienbaar geweest dat – toen de streamingdiensten niet bleken op te treden tegen zakelijk gebruik van hun producten – daarmee een alternatieve route werd geopend die vanuit concurrentie-oogpunt nadelig was voor de ABMD-leden. ‘Buma/Stemra was de enige die kon optreden. Dat zij dat niet heeft gedaan, om haar moverende redenen, moet worden opgevat als een bewuste benadeling van de concurrentiepositie van de ABMD-leden’, stelt het Hof.
Speculatie
Buma/Stemra voerde nog aan dat de vergoeding voor bedrijfsmatig afspelen maar een heel klein deel vormt van de vergoeding die leden van de ABDM vragen van hun afnemers. Zelfs wanneer wanneer de streamingdiensten het tarief voor bedrijfsmatig afspelen zouden betalen of ABMD-leden juist helemaal geen vergoeding, dan zouden de ABMD-leden nog aanzienlijk duurder zijn dan de streamingdiensten, aldus de auteursrechtenorganisatie.
Het Hof gaat er niet in mee. ‘Dit verweer komt in wezen neer op een niet met cijfers onderbouwde speculatie. Maar ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling ten aanzien van de (verschillen in) prijzen, dan miskent het verweer dat het door ABMD c.s. bedoelde nadeel niet alleen bestaat in ongelijkheid wat betreft vergoedingen, maar juist in de combinatie daarvan met het (niet)handhavingsbeleid van Buma/Stemra, waardoor de ABMD-leden niet in staat zijn aan afnemers duidelijk te maken dat tegenover een hogere prijs voor hun diensten mede het voordeel staat van het recht om de beschikbaar gestelde muziek bedrijfsmatig af te spelen.’