Elf studenten van een private onderwijsinstelling zijn niet het slachtoffer geworden van oneerlijke of misleidende handelspraktijken. Ook is er geen sprake van dwaling. Dat heeft de rechtbank Rotterdam beslist. Wel is het door de onderwijsinstelling gehanteerde annuleringsbeding ‘onredelijk bezwarend’.
De onderwijsinstelling – die werkt onder het motto ‘no pain no gain’ – verzorgt MBO- en HBO-opleidingen op het gebied van evenementenmanagement, hotelmanagement en ‘international business & entrepeneurschap’. De instelling is geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De opleidingen kosten gemiddeld €14.500 per jaar.
De studenten zijn echter van oordeel dat de opleidingen beneden de maat zijn, helemaal in coronatijd. Toezeggingen op de website over de slagingspercentages van de opleiding zouden onvoldoende worden waargemaakt, docenten zouden constant wisselen en er zou nauwelijks begeleiding zijn. Ze willen hun geld terug.
De rechtbank stelt vast dat de studenten onvoldoende hebben onderbouwd dat er sprake zou zijn van oneerlijke of misleidende handelspraktijken. ‘Ook indien de materiele juistheid en volledigheid van de in de tekst gepresenteerde slagingspercentages niet zou komen vast te staan, is voor een geslaagd beroep op art. 6:193c BW ook vereist dat de gemiddelde consument door die misleidende handelspraktijk een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Dat is in dit geval onvoldoende onderbouwd. De gemiddelde consument zou zich realiseren dat dergelijke percentages gezien moeten worden in het geheel van de tekst en geen garantie inhouden voor de eigen kans van slagen’, aldus de rechtbank.
COVID
Ook het beroep op dwaling faalt wegens onvoldoende onderbouwing. ‘In dat verband merkt de rechtbank nog op dat voor zover de begeleiding tijdelijk ondermaats zou zijn geweest omdat fysieke lessen en stages niet door konden gaan vanwege de COVID-19 pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen dit in het kader van een beroep op dwaling belang mist. Dit aspect is immers het gevolg van een door geen van partijen voorzienbare later opgekomen overmachtsituatie.’
De studenten moeten het collegegeld gewoon betalen. Wel is door de opleiding gehanteerde annuleringsbeding – 35% van de kosten van het studiejaar – onredelijk bezwarend. ‘Echter, de studenten hebben er terecht op gewezen dat in het annuleringsbeding voor wat betreft de hoogte van de annuleringsfee geen enkel onderscheid wordt gemaakt in het moment waarop de onderwijsovereenkomst wordt opgezegd. Dit betekent dus dat onder álle omstandigheden een annuleringsfee ter hoogte van 35% is verschuldigd, ongeacht of de onderwijsovereenkomst in de beginfase, de middenfase of juist in de eindfase van het schooljaar is opgezegd. (…) Tot de beëindigingsdatum van de studieovereenkomst blijft de opzeggende student immers de maandelijkse termijnen aan collegegeld verschuldigd. In een dergelijk concreet geval kan de annuleringsfee van 35% dan niet als een redelijk loon (…) worden beschouwd’, aldus de rechtbank.