Een besluit van de gemeente Almere om een perceel in het kader van sociale woningbouw te verkopen aan een woningbouwvereniging, voldoet aan de criteria van het Didam-arrest van de Hoge Raad. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland vandaag bepaald. Volgens de rechter mocht de gemeente de grond onderhands verkopen aan de woningbouwvereniging omdat er ‘op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop’.
In het Didam-arrest oordeelde de Hoge Raad een aantal maanden geleden dat overheidslichamen bij de verkoop van onroerende zaken een ‘transparante selectieprocedure’ moeten volgen. Dat vloeit voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, aldus de Hoge Raad.
Op die hoofdregel bestaat een uitzondering. De door middel van ‘een selectieprocedure beoogde mededingingsruimte hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop’.
In dat geval ‘dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen’. De gemeente moet ook motiveren waarom naar zijn oordeel ‘bij voorbaat vaststaat dat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt’.
Doorslaggevend
Het door een investeerder aangevallen besluit van de gemeente Almere voldoet aan die criteria, stelt de voorzieningenrechter. Met de woningbouwvereniging is afgesproken dat er op het perceel 120 sociale huurwoningen zullen worden gebouwd. De beoogde ontwikkeling op het perceel, de realisatie van het woonbeleid van de gemeente en de waarborgen die een woningcorporatie in dat kader biedt, zijn door de gemeente bij de verkoop van de grond terecht doorslaggevend geacht, aldus de rechter.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ‘heeft de Gemeente hiermee, mede gelet op de aan haar in dit kader toekomende beleidsruimte, voldoende gemotiveerd een objectief, toetsbaar en redelijk criterium ten grondslag gelegd aan de conclusie dat slechts een woningcorporatie voor de verkoop van het perceel in aanmerking komt’.
Lees ook van onze kennispartner Loyens & Loeff: Het Didam-arrest: mededinging en transparantie bij uitgifte grond door overheid