Een oud-partner van EY heeft in hoger beroep opnieuw nul op het rekest gekregen met zijn verzoek om na de opzegging van zijn partnerschapsovereenkomst inzage te krijgen in documenten. Het hof acht zich onbevoegd vanwege een arbitraal beding tussen de man en EY. ‘De conclusie moet luiden dat de grieven falen of niet kunnen leiden tot de gevolgtrekking dat de voorzieningenrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard.’
EY zegde in 2021 de partnerschapsovereenkomst met appellant op en weigerde hem inzage te geven in bepaalde documenten. De man spande hierop een kort geding aan met het verweer dat inzage voor hem van belang was om zijn rechtspositie inzake de opzegging en een eventuele schadevergoeding te bepalen. De rechter verklaarde zich destijds onbevoegd vanwege het bestaan van een arbitragebeding, en het hof heeft dit vonnis nu bekrachtigd.
In het arbitraal beding is bepaald dat alle geschillen die naar aanleiding van of in verband met de ledenovereenkomst zijn ontstaan, dienen te worden voorgelegd aan een arbiter, overeenkomstig het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut. Ook dient – indien één der betrokken partijen om dringende redenen een beslissing bij voorraad uitvoerbaar wil zien – de daarop betrekking hebbende vordering, met uitsluiting van iedere andere gerechtelijke procedure, te worden behandeld in een arbitraal kort geding met inachtneming van het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.
Rechtsbetrekking
In hoger beroep stelt appellant dat EY het bestaan van een rechtsbetrekking met hem ontkent. Dit zou te lezen zijn in een passage in de conclusie van antwoord van EY: ‘De documenten die door appellant worden gevorderd, zien niet op een rechtsbetrekking waar appellant rechtstreeks partij bij is. Appellant is uit hoofde van zijn vennootschap een partnership met EY aangegaan en staat derhalve niet in directe rechtsbetrekking met EY als natuurlijk persoon.’
Appellant is van mening dat deze zienswijze niet verenigbaar is met een beroep op een arbitraal beding door EY, aangezien dat juist het bestaan van een rechtsbetrekking impliceert. Volgens de man kan EY zich daarom niet beroepen op het bestaan van een arbitragebeding en heeft zij dit ook niet gedaan.
Partnerschapsrelatie
Het hof is het met appellant eens dat de letterlijke tekst mede inhoudt dat hij als natuurlijk persoon volgens EY niet in directe rechtsbetrekking met EY staat. ‘Toch kan dit enkele feit niet de conclusie dragen dat het beroep door EY op het arbitraal beding faalt,’ beslist de rechter. ‘De passage als geheel (…) maakt duidelijk dat EY bedoelt dat de documenten waarop appellant met zijn vordering aanspraak maakt volgens haar betrekking hebben op de partnerschapsrelatie tussen EY en [naam bedrijf] , en dat appellant in díe rechtsbetrekking niet rechtstreeks partij is.’
In dit verband vindt de rechter het gebruik van de naam ‘partner’ in de conclusie van antwoord ook enigszins verwarrend, omdat EY het daarmee heeft over ‘partner als natuurlijk persoon’ terwijl zij anderszins aangeeft dat uitsluitend de vennootschap van de natuurlijke persoon partner (‘Partner’) wordt.
Toch acht het hof voldoende duidelijk dat EY in die passage ‘beschrijft dat de natuurlijke persoon appellant de EY-overeenkomst met het oog op de eigen verplichtingen voor zichzelf tekent, wat niet anders kan worden begrepen dan dat deze bij die overeenkomst (in zoverre) partij wordt’. ‘Kortom: EY maakt duidelijk dat appellant partij is bij de EY-overeenkomst, stelt dat het arbitraal beding daarvan deel uitmaakt, en beroept zich erop dat de rechter zich onbevoegd dient te verklaren omdat zij met appellant arbitrage is overeengekomen.’