De omzetting van een vennootschap naar nationaal recht in een Europese vennootschap mag er niet toe leiden dat de inspraak van de vakbonden bij de samenstelling van de raad van toezicht wordt ingeperkt. Dat heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 18 oktober 2022 bepaald. Wanneer het nationale recht voorziet in een afzonderlijke procedure voor de verkiezing van de werknemersvertegenwoordigers die door de vakbonden zijn voorgedragen, moet die verkiezingsregeling behouden blijven.
Twee Duitse vakbonden, IG Metall en Ver.di, komen bij de Duitse rechterlijke instanties op tegen de regelingen voor de benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht van de Europese vennootschap, die paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de aandeelhouders en werknemersvertegenwoordigers. Die regelingen zijn overeengekomen in het kader van het omzetten van een naamloze vennootschap naar Duits recht in een Europese vennootschap.
Daardoor is echter niet langer gewaarborgd dat een van de werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht een vakbondsvertegenwoordiger is. Dat komt doordat de overeengekomen regelingen niet voorzien in een afzonderlijke procedure voor de verkiezing van die vakbondsvertegenwoordigers.
Het Bundesarbeitsgericht (hoogste Duitse federale rechter in arbeidszaken) is van oordeel dat de vordering van de twee vakbonden moet worden toegewezen en de betwiste regelingen nietig moeten worden verklaard. Naar Duits recht moeten namelijk bij de oprichting van een Europese vennootschap de inspraak van de werknemers die kenmerkend zijn voor de invloed van de werknemers op de besluitvorming in een vennootschap, in dezelfde mate blijven bestaan. ‘De toepassing van een afzonderlijke procedure voor de verkiezing van de door de vakbonden voorgedragen kandidaten heeft juist tot doel de invloed van de werknemersvertegenwoordigers op de besluitvorming binnen een onderneming te versterken door te waarborgen dat een aantal van die werknemersvertegenwoordigers uitermate vertrouwd zijn met de toestand en de behoeften van de onderneming, maar ook externe knowhow bezitten’, aldus het gerecht.
Het Europese Hof van de Europese Unie stelt in het arrest op zijn beurt vast dat de regelingen moeten voorzien in een afzonderlijke procedure voor de verkiezing van een bepaald aantal door de vakbonden voorgedragen kandidaten, wanneer het toepasselijke nationale recht een dergelijke afzonderlijke verkiezing vereist.
Het Hof benadrukt dat de Uniewetgever van mening was dat het vanwege de zeer uiteenlopende regels en praktijken die in de lidstaten bestaan met betrekking tot de wijze waarop de vertegenwoordigers van de werknemers betrokken zijn bij de besluitvorming in vennootschappen, niet raadzaam was om te voorzien in één Europees model voor de rol van de werknemers in de Europese vennootschap. Zo heeft de Uniewetgever ‘het risico willen uitsluiten dat de oprichting van een Europese vennootschap, met name door omzetting, leidt tot een inperking of zelfs intrekking van de inspraakrechten die de werknemers van de in een Europese vennootschap om te zetten vennootschap krachtens de nationale wetgeving en/of praktijk genieten’.
Alle vakbonden
Het Hof preciseert verder dat het recht om een bepaald aantal kandidaten voor te dragen voor de verkiezingen van de werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht van Europese vennootschap, niet kan voorbehouden worden aan de Duitse vakbonden, ‘maar moet worden uitgebreid tot alle vakbonden die vertegenwoordigd zijn in de Europese vennootschap, haar dochterondernemingen en vestigingen, om te verzekeren dat die vakbonden gelijk worden behandeld’.