De oorlog in Oekraïne en de Covid-pandemie zijn onvoldoende reden om een overeenkomst tot de bouw van 300 tijdelijke woningen in de gemeente Purmerend te ontbinden. Aanpassing van de overeenkomst ligt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meer voor de hand. Dat heeft Rechtbank Noord-Holland vandaag in kort geding beslist.
Aannemer De Meeuw stelt dat zij de op 11 oktober 2022 onder de Raamovereenkomst verstrekte opdracht tot de bouw van 300 tijdelijke woningen in Purmerend niet kan uitvoeren in verband met ‘onvoorziene omstandigheden’, omdat de wereld en daarmee de marktomstandigheden vanaf eind februari/begin maart – ‘de voorzieningenrechter begrijpt vanaf het begin van de oorlog in Oekraïne’ – drastisch zijn veranderd.
De Meeuw heeft volgens de voorzieningenrechter niet onderbouwd aangevoerd wat dit concreet voor haar betekent. ‘Het blijft bij algemeenheden ten aanzien van kostenstijgingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne, de Covid-pandemie, gestegen importheffingen en energie- en vervoerskosten. Dit neemt echter niet weg dat met de gevolgen van de Covid-pandemie en de oorlog in Oekraïne op de wereldhandel ontegenzeggelijk sprake is van onvoorziene omstandigheden, met name op het gebied van de wereldwijd explosief gestegen kosten voor (onder meer bouw)materialen en energie.’
Daarom acht de voorzieningenrechter eveneens zeer aannemelijk dat De Meeuw zodanig door deze excessieve kostenstijgingen wordt geraakt, dat in een eventuele bodemprocedure tussen partijen zal worden geoordeeld dat de gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de Raamovereenkomst niet mag verwachten. ‘Uit de opstelling van de gemeente ter zitting kan worden afgeleid dat zij dat ook inziet. In zoverre treft het beroep van De Meeuw op onvoorziene omstandigheden dan ook doel’, aldus de rechter.
Gelet op het feit dat de gemeente zowel in haar correspondentie met De Meeuw als ter zitting meermaals heeft aangegeven bereid te zijn om mee te denken over een verdeling van de kosten als gevolg van excessieve kostenstijgingen voor De Meeuw ten gevolge van genoemde onvoorziene omstandigheden, acht de voorzieningenrechter ‘het voorshands echter niet aannemelijk dat bedoelde bodemprocedure tot (gedeeltelijke) ontbinding van de Raamovereenkomst zal leiden. Een wijziging van die overeenkomst – door middel van een aanpassing van de overeengekomen prijs – ligt bij de onderhavig stand van zaken veel meer in de rede.’
Vooruitlopend hierop zal de voorzieningenrechter daarom een ordemaatregel nemen, waarbij – totdat in een eventuele bodemprocedure tussen partijen anders wordt geoordeeld – de aantoonbare excessieve kostenstijging voor de realisatie van de woningen voor gelijke delen tussen partijen wordt gedeeld.
Productiecapaciteit vrijspelen
Daarbij gelden voor deze ordemaatregel de uitgangspunten dat de aantoonbare excessieve kostenstijging wordt geacht het gevolg te zijn van de genoemde onvoorziene omstandigheden, en dat de kostenstijging excessief is als deze niet door de in de Raamovereenkomst opgenomen indexering wordt gedekt. ‘In deze maatregel zijn derhalve alleen betrokken de kosten voor energie en materialen die rechtstreeks verband houden met de realisatie van de tijdelijke woningen, en niet de (extra) kosten die De Meeuw moet maken om productiecapaciteit vrij te spelen voor de nakoming van haar verplichtingen uit de Raamovereenkomst. Niet gebleken is immers dat de onderhavige opdracht niet past binnen de verplichtingen die De Meeuw ten aanzien van het aanvaarden van de opdracht in de Raamovereenkomst (…) op zich heeft genomen.
Dat de ordemaatregel ook werkbaar geacht moet worden, volgt uit ‘de verklaring van De Meeuw ter zitting dat zij in staat is om de bouw van de tijdelijke woningen uit de opdracht van 11 oktober 2022 in Q2 van 2023 te realiseren’.