We schreven hier op Legale Zaken al eerder dat veel ondernemers het wel zullen (her)kennen: de aangifte omzetbelasting wordt om diverse redenen niet of te laat ingediend, of het bedrag van de aangifte wordt niet of te laat betaald. In de regel volgt dan snel een verzuimboete, maar in sommige gevallen (ook) een strafrechtelijk onderzoek. Zo’n onderzoek kan in de praktijk jaren duren. Betekent dat dan ook dat de onderneming vleugellam is en tot de ontknoping van het strafrechtelijk onderzoek onverkoopbaar is?
In de praktijk is een strafrechtelijk onderzoek voor de betrokkenen een zware dobber. De verwijten die worden gemaakt, maar ook de bijkomende problemen vallen veel directeuren en aandeelhouders zwaar. De collateral damage bij een strafrechtelijk onderzoek is in zijn algemeenheid de afgelopen jaren gegroeid tot een serieuze omvang. Als de wens of noodzaak er is om te verkopen, dan heeft het de voorkeur dat te doen nadat de zaak ten einde is gekomen. In de regel drukt een dergelijk onderzoek de waarde van een bedrijf immers flink.
Veel ondernemers beschikken over een stevige portie veerkracht; een eigenschap die in die periode flink op de proef wordt gesteld. Het strafvorderlijk proces blinkt namelijk niet uit in snelheid. Sommige ondernemers willen niet wachten tot het onderzoek is afgerond, andere ondernemers hebben simpelweg ook niet de luxe om daar op te wachten. In de praktijk zien we vaker dat ondernemers als het onderzoek enkele jaren onderweg is, alsnog de handdoek in de ring (moeten) gooien. Dat geldt zeker voor ondernemers aan het einde van hun werkzame leven of ondernemers die vanwege persoonlijke omstandigheden hun bedrijf moeten verkopen.
Overnemende partij
Ook de ondernemer die een bedrijf overneemt dat onderwerp is van strafrechtelijk onderzoek zal met de nodige onzekerheid om moeten gaan. Die onzekerheid zal ongetwijfeld in de prijs zijn verdisconteerd, maar een goede afloop van het onderzoek is voor alle partijen wenselijk. De kopende partij zal zich dus goed moeten verdiepen in de situatie. Hij zal de verwijten van het Openbaar Ministerie op waarde moeten zien te schatten en zich laten voorlichten wat de argumenten tegen die verwijten zijn. En vaak is de hamvraag: wat is het worst case scenario als het bedrijf wordt veroordeeld?
Deze vraag laat zich natuurlijk niet gemakkelijk beantwoorden, maar de jurisprudentie laat wel voorbeelden zien die houvast bieden. Op 4 juli van dit jaar publiceerde rechtbank Rotterdam bijvoorbeeld een vonnis in een zaak waarin een bedrijf werd verdacht van omzetbelastingfraude die zou zijn gepleegd in 2013. De fraude duurde een jaar, het fiscale nadeel bedroeg € 15.000.
Het ging hier om een vennootschap die na het plegen van de feiten is verkocht, het opvolgend bestuur had geen betrokkenheid bij de feiten en de toenmalig bestuurder is veroordeeld voor zijn gedragingen. Deze omstandigheden, in combinatie met de ouderdom van de feiten en het feit dat de rechtspersoon inmiddels was ontbonden, leidde tot een veroordeling zonder oplegging van straf (artikel 9a Wetboek van Strafrecht).
Schoon blazoen
Het feit dat reeds iemand voor de feiten is gestraft, het aantoonbaar ‘schone blazoen’ van de nieuwe bestuurders en de lange duur sinds het plegen van het feit spelen dus een grote rol. Overigens kunnen dezelfde argumenten ook reden zijn om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk (laten) te verklaren in de vervolging, maar dit verweer lijkt in deze zaak niet te zijn gevoerd. Zeker in gevallen waarin na een dergelijk lange duur het onderzoek naar de feiten nog niet geheel is verricht en de kans groot is dat de feiten vanwege het lange tijdsverloop niet meer onderzocht kunnen worden, neemt de kans op een succesvol verweer toe. Maar in al deze gevallen geldt dat het financiële belang dat met de vermeend strafbare feiten gemoeid is ontegenzeggelijk een rol speelt in de uitkomst.
Door: Mariëlle Boezelman
Lees ook: