LEGALE ZAKEN

Zakelijk nieuws / Juridisch perspectief

Thema

Arbeidsrecht:

‘Voor de vrouw met wie u na uw 40ste verjaardag huwt, bestaat geen recht op weduwenpensioen’

Het Gerechtshof Den Haag heeft onlangs geoordeeld dat een werkgever bij een nabestaandenpensioenregeling met een ‘beperkt partnerbegrip’ zijn werknemer niet expliciet hoeft te waarschuwen dat diens partner geen aanspraak zal kunnen maken op nabestaandenpensioen als zij niet vóór zijn 40ste verjaardag trouwen.

Deze uitspraak draait om een werknemer die op 31 augustus 1984 bij de werkgever, een makelaardij in verzekeringen, in dienst is getreden. Op dat moment woonde de werknemer ongehuwd samen met zijn partner. In 1988 heeft de werkgever ten behoeve van de werknemer een pensioenvoorziening bij een verzekeraar afgesloten. Onderdeel daarvan was een partnerpensioen (uitsluitend) voor echtgenoten met wie het huwelijk was aangegaan vóór de 40e verjaardag van de werknemer. Deze partnerpensioenregeling gold dus bijvoorbeeld niet voor samenwonenden, en evenmin voor echtgenoten met wie de werknemer na zijn 40e verjaardag in het huwelijk was getreden.

Er was met andere woorden sprake van een (zeer) beperkt partnerbegrip. De door de werknemer ondertekende pensioenbrief vermeldde in dit verband expliciet: ‘Voor de vrouw met wie u na uw 40ste verjaardag huwt, bestaat geen recht op weduwenpensioen.’

In 2015 is de werknemer ernstig ziek geworden en op 7 mei 2018 is hij overleden. Kort voor zijn overlijden is de werknemer met zijn partner getrouwd. De verzekeraar weigert de partner echter vervolgens een nabestaandenpensioen uit te keren, omdat het huwelijk pas na 40e verjaardag van de werknemer is aangegaan. Daarop start de partner een procedure tegen de werkgever waarin zij vraagt om een verklaring voor recht dat zij onvoorwaardelijk recht heeft op een nabestaandenpensioen en om uitbetaling van dat pensioen, althans betaling van schadevergoeding ter hoogte van het misgelopen nabestaandenpensioen. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen.

Gerechtshof Den Haag

In hoger beroep gaat het vervolgens om de vraag of het beperkte partnerbegrip – dat werd gehanteerd onder de nabestaandenpensioen – maakte dat de werkgever (in haar hoedanigheid als werkgever en/of als assurantietussenpersoon) een verdergaande of specifieke zorgplicht had jegens haar werknemer en/of diens (ongehuwde) partner. Het Hof overweegt allereerst dat tussen de werkgever en de partner geen enkele contractuele relatie heeft bestaan, zodat evenmin sprake kan zijn van toerekenbaar tekortschieten (en dus van enigerlei zorgplicht) jegens de partner. Hoewel tussen de werkgever en de werknemer wel contractuele relaties bestonden, behoefde de werkgever naar het oordeel van het hof, in zijn hoedanigheid als werkgever, de werknemer niet uitdrukkelijk ervoor te waarschuwen dat zijn partner geen aanspraak op nabestaandenpensioen zou hebben indien werknemer niet voor zijn 40ste verjaardag met haar in het huwelijk zou treden.

De werkgever heeft immers in de pensioenbrief al juiste en toereikende informatie aan de werknemer verstrekt over de voorwaarden waaronder er een aanspraak bestond op nabestaandenpensioen. Het lag dan ook in de eerste plaats op de weg van de werknemer om op basis van de verstrekte informatie zich ervan te vergewissen of, en zo ja in hoeverre, de pensioenregeling zijn partner aanspraak zou geven op een nabestaandenpensioen. In die situatie hoefde de werkgever in haar hoedanigheid van (redelijk bekwaam en redelijk handelend) assurantietussenpersoon, de werknemer bij de totstandkoming van de pensioenverzekering hiervoor evenmin uitdrukkelijk te waarschuwen. Werknemer ontving immers jaarlijks ook pensioenoverzichten waaruit bleek dat er geen aanspraak bestond op een nabestaandenpensioen.

Het hof bekrachtigt dus het bestreden vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de partner in de kosten van het hoger beroep.

Conclusie

De pensioenregeling waar de onderhavige uitspraak om draait, kende – zoals aangegeven – een (zeer) beperkt partnerbegrip. Dit wordt gefaciliteerd vanuit de Pensioenwet doordat deze op dit moment aansluit bij het partnerbegrip onder de pensioenovereenkomst. Hiermee geeft de wet partijen de ruimte zelf te bepalen welke typen partners (onder welke specifieke voorwaarden) in aanmerking komen voor partnerpensioen. Dit heeft in de praktijk geleid tot een grote diversiteit in de invulling van het partnerbegrip voor met name ongehuwd samenwonenden.

Het op 30 maart 2022 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel ‘Wet toekomst pensioenen’ zal hopelijk in de toekomst verandering brengen in deze situatie. Onderdeel van dit wetsvoorstel is namelijk de invoering van één wettelijke partnerdefinitie voor alle partnerpensioenen. Het wetsvoorstel wordt op dit moment nog behandeld in de Tweede Kamer. Bij een (thans beoogde) datum van inwerkingtreding van 1 januari 2023, zal het partnerbegrip in pensioenregelingen uiterlijk op 1 januari 2027 (dat wil zeggen gelijktijdig met de aanpassing aan het fiscale kader) aan de nieuwe wettelijke definitie moeten zijn aangepast. Daarmee zullen discussies als in deze zaak naar verwachting tot het verleden behoren.

Door: Fleur Saraber en Stella Evers

Hoogleraar: Deliveroo-oordeel Hoge Raad kan andere sectoren raken

De uitspraak van de Hoge Raad, die vrijdag oordeelde dat bezorgers die werkten voor Deliveroo eigenlijk werknemers waren en geen zelfstandigen, moet ook andere sectoren die werken met zzp’ers aan het denken zetten. Dat stelt Evert Verhulp, hoogleraar Arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Volgens hem werken veel zzp’ers, bijvoorbeeld

Lees Verder >

De Detacheringsrichtlijn in het internationale wegvervoer

Half oktober heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in het conflict tussen de vakbond FNV en een internationaal transportbedrijf. Na beantwoording van prejudiciële vragen door het Europese Hof van Justitie in Luxemburg (hierna: HvJEU), heeft de Hoge Raad op 14 oktober jongstleden meer verduidelijking gegeven over het toepassingsbereik van de

Lees Verder >

Eerdere Berichten

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Overzicht pagina:

Thema

Arbeidsrecht:

‘Voor de vrouw met wie u na uw 40ste verjaardag huwt, bestaat geen recht op weduwenpensioen’

Het Gerechtshof Den Haag heeft onlangs geoordeeld dat een werkgever bij een nabestaandenpensioenregeling met een ‘beperkt partnerbegrip’ zijn werknemer niet expliciet hoeft te waarschuwen dat diens partner geen aanspraak zal kunnen maken op nabestaandenpensioen als zij niet vóór zijn 40ste verjaardag trouwen.

Deze uitspraak draait om een werknemer die op 31 augustus 1984 bij de werkgever, een makelaardij in verzekeringen, in dienst is getreden. Op dat moment woonde de werknemer ongehuwd samen met zijn partner. In 1988 heeft de werkgever ten behoeve van de werknemer een pensioenvoorziening bij een verzekeraar afgesloten. Onderdeel daarvan was een partnerpensioen (uitsluitend) voor echtgenoten met wie het huwelijk was aangegaan vóór de 40e verjaardag van de werknemer. Deze partnerpensioenregeling gold dus bijvoorbeeld niet voor samenwonenden, en evenmin voor echtgenoten met wie de werknemer na zijn 40e verjaardag in het huwelijk was getreden.

Er was met andere woorden sprake van een (zeer) beperkt partnerbegrip. De door de werknemer ondertekende pensioenbrief vermeldde in dit verband expliciet: ‘Voor de vrouw met wie u na uw 40ste verjaardag huwt, bestaat geen recht op weduwenpensioen.’

In 2015 is de werknemer ernstig ziek geworden en op 7 mei 2018 is hij overleden. Kort voor zijn overlijden is de werknemer met zijn partner getrouwd. De verzekeraar weigert de partner echter vervolgens een nabestaandenpensioen uit te keren, omdat het huwelijk pas na 40e verjaardag van de werknemer is aangegaan. Daarop start de partner een procedure tegen de werkgever waarin zij vraagt om een verklaring voor recht dat zij onvoorwaardelijk recht heeft op een nabestaandenpensioen en om uitbetaling van dat pensioen, althans betaling van schadevergoeding ter hoogte van het misgelopen nabestaandenpensioen. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen.

Gerechtshof Den Haag

In hoger beroep gaat het vervolgens om de vraag of het beperkte partnerbegrip – dat werd gehanteerd onder de nabestaandenpensioen – maakte dat de werkgever (in haar hoedanigheid als werkgever en/of als assurantietussenpersoon) een verdergaande of specifieke zorgplicht had jegens haar werknemer en/of diens (ongehuwde) partner. Het Hof overweegt allereerst dat tussen de werkgever en de partner geen enkele contractuele relatie heeft bestaan, zodat evenmin sprake kan zijn van toerekenbaar tekortschieten (en dus van enigerlei zorgplicht) jegens de partner. Hoewel tussen de werkgever en de werknemer wel contractuele relaties bestonden, behoefde de werkgever naar het oordeel van het hof, in zijn hoedanigheid als werkgever, de werknemer niet uitdrukkelijk ervoor te waarschuwen dat zijn partner geen aanspraak op nabestaandenpensioen zou hebben indien werknemer niet voor zijn 40ste verjaardag met haar in het huwelijk zou treden.

De werkgever heeft immers in de pensioenbrief al juiste en toereikende informatie aan de werknemer verstrekt over de voorwaarden waaronder er een aanspraak bestond op nabestaandenpensioen. Het lag dan ook in de eerste plaats op de weg van de werknemer om op basis van de verstrekte informatie zich ervan te vergewissen of, en zo ja in hoeverre, de pensioenregeling zijn partner aanspraak zou geven op een nabestaandenpensioen. In die situatie hoefde de werkgever in haar hoedanigheid van (redelijk bekwaam en redelijk handelend) assurantietussenpersoon, de werknemer bij de totstandkoming van de pensioenverzekering hiervoor evenmin uitdrukkelijk te waarschuwen. Werknemer ontving immers jaarlijks ook pensioenoverzichten waaruit bleek dat er geen aanspraak bestond op een nabestaandenpensioen.

Het hof bekrachtigt dus het bestreden vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de partner in de kosten van het hoger beroep.

Conclusie

De pensioenregeling waar de onderhavige uitspraak om draait, kende – zoals aangegeven – een (zeer) beperkt partnerbegrip. Dit wordt gefaciliteerd vanuit de Pensioenwet doordat deze op dit moment aansluit bij het partnerbegrip onder de pensioenovereenkomst. Hiermee geeft de wet partijen de ruimte zelf te bepalen welke typen partners (onder welke specifieke voorwaarden) in aanmerking komen voor partnerpensioen. Dit heeft in de praktijk geleid tot een grote diversiteit in de invulling van het partnerbegrip voor met name ongehuwd samenwonenden.

Het op 30 maart 2022 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel ‘Wet toekomst pensioenen’ zal hopelijk in de toekomst verandering brengen in deze situatie. Onderdeel van dit wetsvoorstel is namelijk de invoering van één wettelijke partnerdefinitie voor alle partnerpensioenen. Het wetsvoorstel wordt op dit moment nog behandeld in de Tweede Kamer. Bij een (thans beoogde) datum van inwerkingtreding van 1 januari 2023, zal het partnerbegrip in pensioenregelingen uiterlijk op 1 januari 2027 (dat wil zeggen gelijktijdig met de aanpassing aan het fiscale kader) aan de nieuwe wettelijke definitie moeten zijn aangepast. Daarmee zullen discussies als in deze zaak naar verwachting tot het verleden behoren.

Door: Fleur Saraber en Stella Evers

Eerdere Berichten

Delen:

Twitter
LinkedIn
Email

Overzicht pagina:

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in. 

Privacy Cookies

Leuk dat u er bent. Nog even dit:

LEGALE ZAKEN maakt gebruik van cookies om het gebruik van de website te analyseren, om het mogelijk te maken content via social media te delen. Deze cookies worden ook geplaatst door derden. Wij gaan zorgvuldig met uw privégegevens om. Klik op ‘lees verder’ voor uitgebreide informatie.

Door deze melding weg te klikken of gebruik te blijven maken van deze site stemt u hiermee in.